Hij schreef dertien boeken over opvoeding en onderwijs, zat in tv-shows als Oprah, schreef honderden artikelen voor kranten en tijdschriften en Time magazine noemde hem ooit “’s Lands meest uitgesproken criticaster van de fixatie op cijfers en toetsen in het onderwijs”: Alfie Kohn. Toch is zijn werk in Nederland nog niet vertaald. Aan KROOST gaf Kohn toestemming zijn artikelen te vertalen. Deze keer is het de beurt aan een vertaling van ‘Spoiled Rotten – A Timeless Complaint’.
[Dit is een uitgebreide versie van het gepubliceerde artikel, dat verscheen in de zondageditie van de Washington Post, de “Outlook”-rubriek.]
Als het gaat over het onderwerp kinderen en hoe ze opgevoed worden, lijkt het alsof onze cultuur precies één verhaal te vertellen heeft. Iedereen die kranten, tijdschriften of blogs leest – of wel eens een etentje heeft – kent het al uit zijn hoofd: ouders van tegenwoordig, zo horen we dan, kunnen of willen geen grenzen stellen voor hun kinderen. In plaats van ze te disciplineren, worden ze vertroeteld en doen ouders hun uiterste best om ze te behoeden voor frustratie en hun zelfvertrouwen niet te beschadigen. Het resultaat is dat we een generatie van ongedisciplineerde narcisten aan het opvoeden zijn, die verwachten dat alles op hun manier gaat, en het zal niet fraai zijn – voor deze kinderen of voor onze maatschappij – als hun bevoorrechte gevoel uiteindelijk ten onder gaat in de niet zo vergevingsgezinde echte wereld.
Lees tien willekeurige artikelen of boeken over dit onderwerp en je begint jezelf af te vragen of ze misschien geschreven zijn door een en dezelfde persoon, zoveel lijkt de gebruikte retoriek op elkaar. De centrale premisse is dat de grootte van het probleem zijn weerga niet kent: Wat er nu gebeurt staat in scherp contrast met vroeger, toen ouders niet bang waren om hoge eisen te stellen aan kinderen of ze in staat te stellen om fouten te maken.
Op de omslag van zijn boek ligt een kind languit op een bank druiven te eten terwijl moeder hem koelte toewuift en vader een parasol boven hem houdt om hem te beschermen tegen de zon
Daarom was er nooit eerder een generatie tieners en jong-volwassenen die zo op zichzelf gericht was als deze. Neem dat maar aan van journalist Peter Wyden. Op de omslag van zijn boek ligt een kind languit op een bank druiven te eten terwijl moeder hem koelte toewuift en vader een parasol boven hem houdt om hem te beschermen tegen de zon: “Het is moeilijker en moeilijker geworden om ‘nee’ te zeggen [tegen kinderen] en daarbij te blijven”, dringt hij aan.
Of luister naar de klaagzang van een ouder die experts op het gebied van de ontwikkeling van kinderen verwijt dat haar kinderen nu lijken te geloven dat “ze voorrang hebben op alles en iedereen.”
Of luister eens naar een scherpe polemiek die ooit gepubliceerd werd in The Atlantic. Natuurlijk, geeft de auteur toe, waren kinderen altijd al uit op plezier maken, maar mensen die al heel lang leraar zijn melden dat waar we op dit moment getuige van zijn “anders is dan alles dat we ooit eerder bij kinderen gezien hebben”. Ouders leren “niets van harte” en de dingen gaan kinderen tegenwoordig zo gemakkelijk af dat ze geen enkele zelfdiscipline ontwikkelen. Vergeet traditionele waarden. Tegenwoordig gaat het om de “sekte van ik”.
Sterk spul. Alleen als ik er zo over nadenk, zijn deze drie aanklachten misschien wel niet de beste argumenten tegen de ouders en hun nageslacht van tegenwoordig. Dat komt omdat ze gepubliceerd werden in respectievelijk 1962, 1944 en 1911.
De onthulling dat mensen een eeuw geleden bijna precies hetzelfde zeiden als nu, zou ons tot zwijgen moeten brengen. Sterker nog, als we zorgvuldig kijken naar de chagrijnig-weemoedige conventionele wijsheid over hoe kinderen opgevoed worden, blijkt er nog maar weinig voordeligs over te zeggen.
Laten we eens goed kijken naar drie vragen: Zijn ouders onnodig toegeeflijk (of overbeschermend)? Zijn kinderen nu narcistischer dan in vroegere generaties? En wordt het laatste door het eerste veroorzaakt?
Slechte ouders?
Iedereen heeft wel een anekdote over een ouder die veel te dicht op zijn kind zat of die te veel tolereerde. Maar is dat representatief voor ouders in het algemeen? Is er bijvoorbeeld al eens een onderzoeker geweest die berekend heeft hoeveel ouders beschouwd zouden kunnen worden als “toegeeflijk” – ervan uitgaande dat we het eens kunnen worden over de exacte definitie van dat woord? Nee.
Wetenschappers hebben geen idee over hoeveel ouders tegenwoordig toegeeflijk zijn, of juist bestraffend, of responsief reagerend op de behoeftes van hun kinderen zonder toegeeflijk dan wel bestraffend te zijn.
Mijn eigen pogingen om landelijke gegevens te vinden – door het doorzoeken van zowel wetenschappelijke als populaire databases als door het ondervragen van belangrijke experts in het veld – hebben helemaal niets opgeleverd. Wetenschappers hebben geen idee over hoeveel ouders tegenwoordig toegeeflijk zijn, of juist bestraffend, of responsief reagerend op de behoeftes van hun kinderen zonder toegeeflijk dan wel bestraffend te zijn. (De neiging om die derde mogelijkheid over het hoofd te zien is een verontrustende en volhardende trend op zich).
Het is dus niet verrassend dat niemand enig idee heeft over of ouderschap door de jaren veranderd is – en als dat zo is, in welke richting dan. Onderzoekers hebben aangetoond dat bepaalde handelingen een grotere kans geven op bepaalde uitkomsten, maar ze halen hun schouders op als ze gevraagd wordt hoe gangbaar die praktijken dan zijn. En net zoals met toegeeflijkheid, “zul je vrijwel geen wetenschappelijke data vinden over helikopterouders”, zegt Keene State College psycholoog Neil Montgomery, gebruikmakend van de meer informele term voor te veel betrokkenheid bij het leven van een kind. De scores van artikelen en boeken over dit fenomeen leunen op zorgvuldig geselecteerde anekdotes, zodat het net lijkt of het een trend is. Wat we wel weten over discipline, is dat lijfstraffen extreem populair blijven in dit land (de Verenigde Staten, red.). In een stelling uit 1995 geeft 94 procent van de ouders van peuters toe dat ze in het afgelopen jaar hun kind een klap hebben gegeven, een feit dat niet zo makkelijk te verenigen is met de bewering dat ouders zachter of menselijker zijn geworden. (En ja, zelfs als slaan zeldzamer zou zijn geworden, zou dat nog niet bewijzen dat ouders toegeeflijker of zelfs minder bestraffend zijn).
Het is ook interessant dat de grote meerderheid van de hedendaagse opvoedboeken, seminars en columns niet gericht is op het vervullen van de behoeften van kinderen, maar op het ervoor zorgen dat kinderen doen wat ze opgedragen wordt. Sommige van deze aanbevolen methodes zijn door de jaren heen wat veranderd, maar het doel is nog altijd gehoorzaamheid.
Een van die aanbevelingen is om kinderen te prijzen als ze ons tevreden stellen of indruk op ons maken. “Goed zo!” is zo’n typische zin die gebruikt wordt om ervoor te zorgen dat kinderen gehoorzamen; het is een verbale beloning – het spiegelbeeld van straf. Als je erover nadenkt, geldt hetzelfde voor veel van het zogenaamde “overparenting”: het is een oefening in controle, niet in toegeeflijkheid. Maar prijzen wordt vaak uitgelegd als een teken van overdreven aanmoediging.
Critici neigen er ook naar om een heleboel zogenaamde problemen op een hoop te gooien die feitelijk niets met elkaar te maken hebben: kinderen zijn veel te volgepland, worden te hard gepusht om iets te bereiken, krijgen te makkelijk een voldoende, worden onder controle gehouden door hun ouders, worden beschermd tegen falen, worden niet genoeg gedisciplineerd, enzovoorts. Deze conceptuele slordigheid zorgt ervoor dat schrijvers wegkomen met grootse, onbewezen beweringen. En het doel is meestal om ouderschap te sturen in een richting die nog meer traditioneel en controlerend is dan het nu al is.
Op zichzelf gerichte kinderen
Als het gesprek gaat over hoe kinderen zelf nou eigenlijk zijn, hoor je een soortgelijke brij aan klachten: ze zijn brutaal, hebben geen morele standaarden, zijn materialistisch, uitdagend, egocentrisch, uitzonderlijk blij met zichzelf, en meer. Nogmaals, deze omschrijvingen verschillen onderling nogal, en of ze echt waar zijn, moet nog bewezen worden.
Wat wel onderling inwisselbaar is, in stijl en inhoud, zijn de polemieken zelf – recente boeken met titels als Verwende Kinderen, Een Verwende Jeugd, De Mythe van het Zelfbeeld, De Epidemie van het Verwende Kind Syndroom, Het Almachtige Kind, Generatie Ik, De Narcistische Epidemie, en ontelbare artikelen in de populaire bladen. Geloof me: als je er een hebt gelezen, heb je ze allemaal gelezen.
Net zoals het stijlmiddel van de “toegeeflijke ouders” is ook het geloof dat kinderen vol van zichzelf zijn en stuurloos al tientallen, zo niet honderden, jaren oud
Net zoals het stijlmiddel van de “toegeeflijke ouders”, is ook het geloof dat kinderen vol van zichzelf en stuurloos zijn al tientallen, zo niet honderden, jaren oud – ondanks de aanname van critici dat het nu erger is dan ooit tevoren. Jean Twenge, die de laatste twee boeken van die lijst schreef, bevestigt haar conservatieve gedachtegoed met vliegende aanvallen op alles dat afwijkt van het back-to-basics onderwijs en ouderwets ouderschap. Maar anders dan haar ideologische tegenhangers, heeft zij daadwerkelijk wat data verzameld – die breeduit en grotendeels kritiekloos uitgemeten zijn in de media.
Samen met mede-psycholoog W. Keith Campbell, keek Twenge naar verschillende onderzoeken naar jonge mensen uit de afgelopen paar decennia. Ze beschreef dat latere groepen zeggen wat meer van zichzelf te houden en meer vertrouwen in zichzelf te hebben, of hoger scoren op vragenlijsten die bedoeld zijn om narcisme te meten, dan eerdere groepen.
Maar andere onderzoekers hebben deze bevindingen in twijfel getrokken en daarmee heel wat bezorgdheid gekweekt over de methodologie van Twenge: heeft het wel zin om iedereen, van basisschool tot dertigers, tot een enkele “generatie” te rekenen, zoals zij op een bepaald moment doet; zijn de groepen jonge mensen die onderzocht zijn toen en nu wel echt te vergelijken, en zijn die vragenlijsten wel valide? Twee afzonderlijke groepen onderzoekers hebben vervolgens hun eigen analyse gedaan – waarbij in één geval ook extra data verkregen werden – en zij ontdekten geen betekenisvolle verschillen tussen generaties.
De interessante vraag is nu waarom zovelen van ons zo bereid zijn om te geloven dat de jeugd van tegenwoordig buitensporig zelfbewust of egocentrisch is. Sociaal-psychologen hebben beschreven hoe we selectief voorbeelden opmerken en herinneren die onze aannames bewijzen – reden waarom “anekdotisch bewijs” zo onbetrouwbaar is: Kijk, wat een sukkel als ouder! En mijn neef kent iemand van 20 die weigert hard te werken. Ik wist wel dat het waar was!
Maar waarom voelen we ons überhaupt aangetrokken tot zulke overtuigingen? In een artikel dat eerder dit jaar gepubliceerd werd in het tijdschrift Perspectives on Psychological Science, legden Brent Roberts, Grant Edmonds, en Emily Grijalva, onderzoekers aan de University of Illinois uit dat de “Generatie Ik” — Twenge’s pakkende, spottende benaming — vooral iets zegt over de leeftijd van mensen, niet over de tijd waarin ze leven. “Elke generatie jonge mensen is substantieel narcistischer dan de generaties ervoor, niet door culturele veranderingen, maar door leeftijdsgerelateerde ontwikkelingstrends.”
In zoverre, zo gaan ze verder, “wanneer oudere mensen verteld wordt dat jongere mensen steeds narcistischer worden, is de verleiding groot om het daarmee eens te zijn, omdat ze de bewering dat generaties veranderen verwarren met het feit dat jonge mensen eenvoudigweg narcistischer zijn dan zij. De verwarring leidt tot een verhoogde waarschijnlijkheid dat oudere mensen zullen instemmen met het Generatie Ik-argument, ondanks het gebrek aan empirisch bewijs.” Kortom: elke generatie is Generatie Ik. Dat wil zeggen: tot ze opgroeien.”
Maak verbinding…
Er is dus geen bewijs dat ouders van tegenwoordig te toegeeflijk zijn, of toegeeflijker dan ouders uit eerdere generaties. En nu het niet mogelijk is gebleken om de beweringen van Twenge te bewijzen, is er geen bewijs dat de jeugd van tegenwoordig narcistischer is. Maar zelfs als het allebei waar zou zijn, zouden critici nog moeten bewijzen dat het tweede fenomeen het resultaat is van het eerste. Dat is nog niemand ook maar enigszins gelukt.
Sterker nog, drie recente, en heel verschillende, studies zorgen voor ernstige twijfels over die aanname. De eerste, gepubliceerd in Pediatrics afgelopen mei, ontdekte dat er inderdaad een manier is waarmee ouders kinderen krijgen die later veeleisend en makkelijk gefrustreerd worden. Maar dat is niet door ontspannen en toegeeflijk ouderschap. Dat is door slaan.
Het tweede onderzoek, door een aantal sociologen, kijkt naar de bewering dat studenten met onrealistische verwachtingen – in dit geval over het gaan studeren – zullen imploderen wanneer ze zonder pardon met beide voeten terug op aarde gezet worden. Na het analyseren van data gebaseerd op duizenden jonge mensen, vonden ze “bijna geen emotionele kosten op lange termijn” als die verwachtingen niet waargemaakt werden.
Tenslotte, in een klein, ongepubliceerd onderzoek naar de effecten van helikopterouders op studenten, vond Keene State’s Montgomery geen enkel “gevoel van bevoorrecht zijn” of uitbuitend gedrag; als ze al iets vonden, was het dat de nauwgezet bestudeerde studenten ietwat nerveus neigden te zijn – terwijl ze daarnaast ook bepaalde positieve kwaliteiten lieten zien, zoals “het vermogen om lief te hebben, zich gesteund te voelen en op zoek te zijn naar sociale verbinding”.
Zelfs als een onderzoek zou aantonen dat de jeugd van tegenwoordig ongewoon egocentrisch is, zouden we wellicht geneigd zijn dat te wijten aan de buitensporige nadruk op prestaties en winnen in het hedendaagse Amerika, aan onderwijs dat gericht is op zeer smal gedefinieerde academische vaardigheden, buitensporig gestandaardiseerd testen, copieuze hoeveelheden huiswerk en aan een wanhopige strijd om onderscheidingen en toelating tot selectieve universiteiten. Ja, eerder onderzoek toonde aan dat competitieve mensen – of mensen die geleerd hebben te strijden – de neiging hebben om minder empathisch en minder mild te zijn.
In elk geval, logica noch bewijs lijken de breed geaccepteerde aanklacht dat we te gemakkelijk zijn voor onze kinderen te ondersteunen. Toch blijft die veronderstelling een voedingsbodem vinden overal in het politieke spectrum. Het lijkt wel of we eindelijk iets gevonden hebben dat links en rechts bij elkaar brengt: een ongefundeerde kritiek op ouders, een niet zo fraaie kijk op kinderen, en een dubieus geloof dat die twee verbonden zijn.