Leuk als je kind een liefhebberij heeft, maar als het je met de neus op de feiten van leven en dood drukt, wordt een hobby ineens een levensles.
Onze oudste zoon heeft een nieuwe hobby: vissen. Een hobby waar ik gemengde gevoelens over heb. Ooit waren we vegetariërs en hoewel we inmiddels na twintig jaar weer wat vlees zijn gaan eten, is milieuvriendelijkheid en dierenwelzijn nog steeds belangrijk in huis.
En dat is waar mijn gemengde gevoel vandaan komt: vissen vangen is door de hele geschiedenis heen misschien wel de oudste en meest gebruikte manier om aan je proteïne te komen. Op zich ben ik trots op mijn kleine oerman. En ergens gruwel ik ervan om voor de lol een haakje door een vissenbek te slaan.
Tot nu toe kwam ik nog goed weg: het vriendje van mijn zoon neemt de vissen meestal mee naar huis. Zijn vader maakt ze schoon en bakt ze. Ze weten welke vissen ze wel en welke zij niet mogen vangen en eten. Tot nog toe werden gevangen vissen daar dan ook op het menu gezet, een zorg minder voor mij.
Maar gisteren was het zo ver: mijn zoon had zijn allereerste baars gevangen en mee naar huis genomen. Een prachtig volwassen exemplaar: glanzend met vuurrode kieuwen. Hij was er vreselijk trots op. En wat deed ik? Ik begon te mopperen.
Het beest was namelijk niet na een of twee klappen doodgegaan, en de jongens hadden het toen niet aangedurfd nog eens een klap te geven. De vis was werkelijk gezond, want hij bleek een lange adem te hebben en pas na vele minuten gaf hij de pijp aan Maarten.
Daar lag hij: die gezonde vis, die een doodstrijd had moeten leveren. Op mijn keukentafel en of ik even de ingewanden eruit wilde halen.
Waarom ging mijn empathie uit naar een dode vis en niet naar mijn zoon?
In plaats van dat ik trots was op mijn zoon, of dat ik me afvroeg waarom hij toch wel wat witjes en teruggetrokken leek, mopperde ik dat hij op cursus moest, een lesje vissen doden, dat hij die vissen weer moet uitzetten want we hebben toch een visboer.
En dus barstte mijn zoon in tranen uit en ineens voelde ik me verschrikkelijk schuldig. Waarom had ik niet gezien dat hij én trots was én net een vreselijk ingrijpende gebeurtenis had meegemaakt? Waarom ging mijn empathie uit naar een dode vis en niet naar mijn zoon? Heb ik zo weinig vertrouwen in mijn kind dat ik niet begreep dat hij zich allang rot voelde over het lot van die prachtige baars?
Mijn zoon wilde niet getroost worden, eerst moest Baars schoongemaakt worden. Ik nam de vis mee naar de buurman, die me vakkundig liet zien hoe je de ingewanden eruit haalt. Daarna was ik samen met de zoon een half uur bezig de schubben van de vis te schrappen. Daarna ging Baars in de pan.
En hij was heerlijk. De lekkerste vis ooit, zei mijn zoon. Waarna hij weer witjes werd en de rest van de vis liet liggen. Hij ging op de bank zitten en huilde dikke tranen. En ik troostte hem en vertelde dat zijn opa, mijn vader, ooit een van onze kippen moest slachten en zich daarna ook beroerd voelde. ‘Het is ook niet de bedoeling dat het gemakkelijk is, een levend wezen dood maken’ zei ik tegen mijn zoon.
En ik bedankte hem ook. Voor de ervaring. Omdat ik nog nooit een vers gevangen vis had schoongemaakt. Omdat ik nog nooit zo duidelijk beseft heb waar ons vlees en vis vandaan komt als nu. Dat ik bewust kies om dieren te eten en nu met mijn neus op de feiten werd gedrukt wat die keuze precies inhoudt. Dat ik trots ben op mijn zoon, die net als zijn over-overgrootvader die visser was, zelf voor zijn eten kan zorgen.
En ik zei in stilte dank en sorry tegen de baars, met zijn prachtige, gezonde glans, zijn vuurrode kieuwen en zijn stevige vlees. We hebben een les geleerd die we niet snel zullen vergeten.