Suzan bezocht een lezing van psychiater en filosoof Damiaan Denys. En was onder de indruk van zijn pleidooi voor meer geduld en tolerantie voor iedereen die een beetje uit de maat loopt.
Wij hebben een kind dat een beetje anders is. Als ik er een richting aan zou moeten geven, moeten we het ergens in de autistische hoek zoeken. Zo is bijvoorbeeld zijn teamsport een leuke, maar ook energievretende bezigheid voor hem. Niet zozeer op fysiek gebied – want rennen, dat kan hij! – maar meer dan een uur achter elkaar in een volle auto vol teamgenoten naar en van een uitwedstrijd, dat geeft zoveel prikkels dat we daarna geregeld een in elkaar gedoken huilend kind hebben. Iets wat we hem makkelijk kunnen besparen door hem alleen in de auto te vervoeren, zodat hij wat daarna komt – een veld vol drukte – makkelijker aankan.
Helaas kijken de coaches op een andere manier naar de situatie: volgens hen plaatsen we hem zo in een uitzonderingspositie en dat zou voor het teamgevoel niet goed zijn. Maar het kan toch niet de bedoeling zijn dat híj zijn beperking maar even aan de kant moet zetten om zo ogenschijnlijk normaal te zijn? Wat leer ik hem dan, dat hij niet goed is zoals hij is? Of mag hij leren zijn omgeving te vragen rekening met hem te houden?
Abnormaal
Onlangs bezocht ik een lezing van professor Damiaan Denys, psychiater en filosoof. In een volle zaal vertelde hij dat normaal en abnormaal geen tegengestelden zijn, maar complementair zijn, elkaar nodig hebben. Hij vindt het zorgelijk dat de norm zover opgeschoven is in onze samenleving dat inmiddels 42% van onze bevolking voldoet aan de criteria van een psychiatrische afwijking.
We huldigen blijkbaar met zijn allen een mensbeeld waaraan nauwelijks de helft van de mensen kan voldoen, stelt Denys. Die grote omvang van de abnormaliteit scheppen we zelf. We hebben onze normen, die van het functionele, het berekende en oplossingsgerichte in onze samenleving, zodanig verengd, tot er een heel smalle strook over blijft, waarop slechts de minderheid zich (wankel!) staande kan houden.
En wie buiten die functionaliteit valt, die zijn we als abnormaal gaan beschouwen.
Dan bepleit hij iets dat me raakt. “We zouden onze wenkbrauwen moeten fronsen om het onvermogen om met abnormaliteit om te gaan”. De omgeving zou door verdraagzamer en toleranter te zijn het smalle pad weer kunnen verbreden. Ik geef mijn man die naast me zit onder de collegebank een duwtje. Hij begrijpt meteen waaraan ik denk.
Wat dat betreft zijn we heel erg blij met de school waarop onze zoon zit. De kinderen mogen allemaal zichzelf zijn. Ruimte voor persoonlijke ontwikkeling, maar ook de erkenning waar er beperkingen zijn zonder iemand daarop af te schieten. Je mag je bijzondere hobby hebben, en van een verzameling tics kijkt niemand op. Al moet ik eerlijk zeggen dat ik eigenlijk niet weet hoe dat op reguliere scholen gaat, misschien hebben wij wel veel geluk met de kleine klassen in een afdeling voor hoogbegaafden, waarin alle kinderen per definitie al abnormaal zijn.
Ik wens mijn kind – nee, iedereen! – een tolerante omgeving, met vooral geduld. Een omgeving waar men het moois kan zien van iemand, en waar er niet alleen de focus op de beperking ligt. Ik wens hem het brede pad.
Beluister de lezing hier terug (1 uur en 46 minuten)
Wie minder tijd heeft kan dit korte college bekijken (16 minuten)